Soms is voor het verrichten van zakelijke rechtshandelingen de toestemming van de echtgenoot van de bestuurder en aandeelhouder nodig. Ontbreekt die toestemming dan is de betreffende rechtshandeling vernietigbaar. Dit heeft juridisch ingrijpende gevolgen. Zo blijkt ook uit de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 4 oktober 2022.
Voor bepaalde (ingrijpende) rechtshandelingen is de toestemming van een echtgenoot nodig. Dit is geregeld in artikel 1:88 BW. Toestemming is bijvoorbeeld nodig voor de verkoop van de echtelijke woning of voor het doen van bovenmatige giften. Daarnaast is toestemming nodig indien men zich – anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf – bijvoorbeeld borg stelt. Dit toestemmingsvereiste geldt ook voor een bestuurder (tevens aandeelhouder) van een BV of NV, tenzij de rechtshandeling onder de normale uitoefening van het bedrijf valt.
Het is dus belangrijk om te weten wanneer er sprake is van normale uitoefening van beroep of bedrijf. Want dan geldt het toestemmingsvereiste niet. Daarvoor moet worden gekeken of de rechtshandeling waarvoor de zekerheid wordt verstrekt, behoort tot de rechtshandelingen die ten behoeve van de normale uitoefening van een bedrijf moeten worden verricht (HR 20 maart 2020). Of daarvan sprake is, hangt vervolgens weer af van de omstandigheden van het geval. Daarbij moeten onder meer in aanmerking worden genomen de aard van de bedrijfsuitoefening en het doel waarvoor de rechtshandeling is verricht, maar ook de omstandigheden waaronder deze is verricht, zoals de financiële situatie van het bedrijf, en het voordeel dat het bedrijf bij de rechtshandeling had.
In deze uitspraak waren er twee ondernemingen die zich bezighielden met de verhuur van auto’s. De ene onderneming huurde auto’s van de andere, om die auto’s op haar beurt weer door te verhuren aan haar klanten. Echter, de facturen daarvoor konden niet worden voldaan. Zo ontstond er een schuld ter grootte van ruim € 140.000,- van de ene onderneming aan de andere.
Over die schuld maken partijen onderling afspraken. Er wordt een overeenkomst met de titel “schuldbekentenis, pandakte en borgtocht” gesloten. De schuld zal in termijnen worden afbetaald, er worden diverse pandrechten verstrekt en de indirect bestuurder van de schuldenaar geeft een borgstelling in privé af. In de overeenkomst wordt opgenomen dat de borgstelling is verstrekt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf.
De onderneming kan ook haar verplichtingen uit deze overeenkomst niet nakomen en dus wordt de borg aangesproken op betaling van de schuld. Echter, daar is de echtgenote van de borg het niet mee eens en zij vernietigt de borgstelling omdat zij haar toestemming daarvoor niet had gegeven. De schuldeiser start daarop een procedure bij de rechtbank waarin wordt gevorderd dat de borg alsnog de schuld betaalt. De rechtbank wijst de vorderingen toe omdat zij vindt dat de borgstelling ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening was.
Maar dan komt de kwestie bij het gerechtshof. Het gerechtshof gaat opnieuw onderzoeken of het vereist was dat de echtgenote haar toestemming moest geven voor de borgstelling van de indirect bestuurder. Ja, zegt het hof dit was nodig en dus heeft de echtgenote de borgstelling terecht vernietigd en kan de bestuurder niet tot betaling worden aangesproken.
De schuldeiser had gesteld dat het toestemmingsvereiste niet van toepassing was omdat de borgstelling was verstrekt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening. Het hof oordeelt dat de borgstelling niet is vertrekt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening. Aan het feit dat dit wel zo in de overeenkomst is opgeschreven, komt geen doorslaggevende of bijzondere betekenis toe. Het komt er immers niet op aan wat partijen hebben vermeld of aangenomen, maar waarvoor de borgstelling daadwerkelijk is verstrekt. Ook is niet relevant dat het juist de schuldenaar was die om een betalingsregeling heeft gevraagd.
Wat het hof wel relevant vindt, is dat de borgstelling is gesloten in omstandigheden die voor de onderneming niet regulier waren. De onderneming had namelijk een aanmerkelijke schuld. Er was sprake van een uitzonderlijke financiële situatie. Gelet op die uitzonderlijke situatie en de daarmee samenhangende inhoud van de overeenkomst, kan niet worden gezegd dat de overeenkomst behoorde tot de normaal gebruikelijke bedrijfshandelingen. De overeenkomst week naar zijn aard, inhoud en/of risico af van wat bij de uitoefening van het bedrijf gangbaar en gebruikelijk was. Dat de overeengekomen regeling mede ertoe strekte de onderneming in staat te stellen haar normale bedrijfsuitoefening voort te zetten, ontnam de overeenkomst niet haar uitzonderlijke karakter.
De bestuurder had dus toestemming van zijn echtgenoot nodig om de borgstelling aan te gaan. Dit ontbrak en dus had de echtgenoot terecht de borgstelling vernietigd. De bestuurder kon daardoor niet uit hoofde van de borgstelling tot betaling worden aangesproken. Wees dus alert bij het verrichten van rechtshandelingen die niet tot de normale bedrijfsuitoefening kunnen worden gerekend!
Voor advies of vragen over toestemmingsvereiste kunt u contact opnemen met Benne van Leeuwen, Cora Blaak en/of Jannine de Bonte.