De bestuurder van een vennootschap mag in beginsel zelf bepalen, op grond van een eigen afweging, welke schuldeisers van de vennootschap wanneer worden betaald. Echter, de vrijheid die een bestuurder daarbij heeft, is niet onbegrensd. Zeker niet wanneer de onderneming in ‘zwaar weer’ verkeert. Zorgvuldigheid is daarbij geboden!
De vrijheid om te bepalen welke schuldeiser wanneer wordt betaald, wordt immers begrensd door de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeert betaamt (gebaseerd op artikel 6:162 BW). Ook kan sprake zijn van schending van de gedragsnorm van de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:12 BW). Concreet betekent dit dat de bestuurder bij zijn afweging wie betaald gaat worden en wie niet, rekening moet houden met de gerechtvaardigde belangen van de schuldeisers van de vennootschap. Wanneer een bestuurder deze belangen niet of niet voldoende in ogenschouw neemt, kan dat bestuurdersaansprakelijkheid opleveren. Ook het selectief betalen van vorderingen van gelieerde ondernemingen (zustervennootschappen e.d.) kan persoonlijke aansprakelijkheid met zich brengen.
Een uitspraak waarin de bestuurders de belangen van een schuldeiser onvoldoende in acht hebben genomen en dus aansprakelijk werden geoordeeld, betreft de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 mei 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3530).
Een Finse partij had een vordering op de vennootschap uit een Fins vonnis. Het Hof overweegt dat de bestuurders van de vennootschap de gerechtvaardigde belangen van de Finse schuldeiser op grove wijze hebben miskend. Volgens het Hof hebben ze dat gedaan door, zodra het Finse vonnis was uitgesproken en zonder dat daartoe een bedrijfseconomische of andere noodzaak bestond, voor de vennootschap een beleid te gaan voeren dat eruit bestond en erop was gericht om de vennootschap ‘verhaalsarm’ te maken jegens de Finse partij en de activa en bedrijfsactiviteiten van deze op zichzelf gezonde onderneming over te hevelen naar een nieuw opgerichte groepsentiteit.
Het Hof stelt vast dat de (indirecte) bestuurders van de vennootschap er na het wijzen van het Finse vonnis bewust op hebben aangestuurd dat één enkele schuldeiser van de vennootschap, namelijk deze Finse partij, met een onverhaalbare vordering zou blijven zitten. Ze hebben er, eveneens bewust, voor gekozen om de andere schuldeisers van deze vennootschap juist wel te betalen. De bestuurders hebben zo opzettelijk bewerkstelligd dat de vennootschap haar verplichtingen jegens de Finse partij niet zou (kunnen) nakomen. Zo’n handelwijze is in strijd met de in artikel 6:162 BW neergelegde eis om jegens derden de zorgvuldigheid in acht te nemen die in het maatschappelijk verkeer betaamt.
De bestuurders kan zelfs ook een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt, omdat geen redelijk handelend bestuur in deze omstandigheden z zou hebben gehandeld. Er was immers geen enkele acceptabele/goede reden om het Finse bedrijf zo te benadelen. Het bestuur is dan ook persoonlijk aansprakelijk voor de schade die door hun handelwijze is ontstaan. Deze schade wordt door het Hof vastgesteld op de gehele vordering die de Finse partij heeft; een bedrag van € 121.655,90.
Heeft u vragen of wenst u advies over bestuurdersaansprakelijkheid neem dan contact op met Benne van Leeuwen of Jannine de Bonte – Meijer.